Grafische technieken

 

Grafiek omvat verschillende handdruktechnieken. Ze zijn in de loop der eeuwen ontstaan.
In chronologische volgorde:

1

Hoogdruk (hout- en linodruk)
Ontstaan aan het einde van de 14e eeuw. De grootste
kunstenaars die zich van deze technieken bedienden zijn
Albrecht Dürer en Hans Holbein.
Hierbij ligt de af te drukken afbeelding verhoogd ten
opzichte van dat wat op papier wit moet blijven. Denk
aan een stempel. Met een guts steek je alles weg wat je
niet op je afdruk terug wilt zien. Het resterende oppervlak
rol je door middel van een inktroller in met inkt. Alleen
dat wat hoog ligt, wordt door de roller geraakt en van inkt
voorzien. Het vel drukpapier leg je er boven op. Je kunt
de afbeelding afwrijven met een lepel of afdrukken onder
een drukpers. De afbeelding op de afdruk zal altijd
spiegelbeeldig zijn ten aanzien van je drukvorm.
Er is verschil of je uit hout of linoleum je drukplaat
steekt. Linoleum is het gemakkelijkste basismateriaal.
Er zijn geen nerven die het steken bemoeilijken. Je kunt
er daarom makkelijker bochten in maken. Als je toch voor
hout kiest dan kun je het beste berkentriplex nemen. Dat is
zachter dan bijvoorbeeld meranti. Daartegenover heeft
meranti een sterkere tekening van de nerf. Dat geeft in
de afdruk een extra dimensie. De houtnerf blijf je zien.
 

In principe heb je voor elke kleur een aparte drukvorm
nodig. Een variant hierop is de ‘’reductietechniek’. Hierbij begin je per prent met alleen datgene weg te steken wat spierwit moet blijven. Deze plaat druk je met bijvoorbeeld lichtgrijze inkt af op een aantal vele, groter dan de uiteindelijke oplage die je wilt overhouden.
Daarna steek alleen dat weg wat je lichtgrijs wilt laten blijven in de uiteindelijke prent. Dan bedruk je alle afdrukken van de eerste drukgang opnieuw met bijvoorbeeld licht blauw. Zo kun je vele lagen over elkaar heen drukken. Steeds zal de volgende laag alles met de nieuwste kleur bedekken, behalve die delen die sinds de vorige drukgang zijn weggestoken. De kwaliteit van de gebruikte inkt bepaalt het aantal lagen wat uiteindelijk mogelijk zal zijn.
 

2

Diepdruk (ets, fotopolymeer, etc.)
Ontstaan rond het jaar 1500. Albrecht Dürer was één van
de grondleggers. De grootste kunstenaars zijn de
Nederlanders Rembrandt, Hendrik Vaillant en de
Spanjaard Goya.
Binnen deze groep kennen we verschillenden technieken.
Overeenkomst is dat de afbeelding verdiept in de drukplaat
ligt. We onderscheiden de volgende diepdruktechnieken:
 

    Gravure
Met een burijn, een heel fijn gutsje, steek je lijnen uit.
Hoe dieper de burijn in het zink of koper wordt gedreven, hoe dieper en breder de groef is, hoe meer
inkt er bij het aftdrukken in kan, hoe zwarter de lijn in de afdruk. De afdruk is karakteristiek, omdat de afscheiding tussen lijn en papier scherp is. Ook is karakteristiek dat elke lijn dun begint en dun eindigt. De insteek van de burijn is altijd eerst ondiep, dan steeds dieper en tenslotte weer oppervlakkig De burijn wordt immers eerst licht, dan met meer kracht en tenslotte weer met weinig kracht in het metaal gedreven.
    Droge naald
In deze techniek wordt een etsnaald, een stalen pen met een scherpe punt, handmatig in de zinkplaat gedreven. Hoe meer kracht je zet, hoe dieper de naald in het zink gaat en hoe meer zinkbramen aan de randen ontstaan. Het zink wordt immers opzij geduwd, niet weggestoken zoals bij een gravure. Dat zie je terug in de afdruk. De bramen liggen boven op de drukplaat en houden op een pluizige manier de inkt vast.
Een ander herkenbaar aspect van droge-naald-prenten is de afwezigheid van mooie ronde lijnen. Als je veel
kracht moet zetten, dan kun je wel min of meer rechte lijnen krassen, maar niet vloeiend een bocht om.

 
    Ets
Hierbij worden de lijnen door middel van een chemisch proces in de zink- of koperplaat aangebracht. Daartoe
wordt eerst de drukplaat aan de voor- en achterkant met een zuurbestendige laag afgedekt. Aan de bovenkant teken je met de stalen etsnaald de afbeelding. Wat je in feite doet, is op door jou gewenste plekken het zink weer blootleggen. Wanneer je zo’n betekende plaat in het zuur legt, gaat het zuur een chemische reactie aan met het blootliggende zuur. Lijnen worden als het ware ‘weggevreten’. Hoe langer een drukplaat in het zuur ligt, hoe dieper de groeven uitbijten. Hoe meer inkt er uiteindelijk in zal kunnen, hoe zwarter de lijnen.
Als de plaat naar je zin is, kun je de afdek-lak verwijderen en de hele plaat insmeren met etsinkt. De overtollige inkt poets je weg. Die delen van de drukplaat waar de afdek-lak in takt is gebleven, zijn niet aangetast en zullen geen inkt vasthouden. Alleen in de groeven blijft inkt achter.
Etsen kun je alleen op etspapier afdrukken. Dat is papier wat uit katoenvezels bestaat, die nadat het papier in water is geweekt, zacht en meegevend is geworden. De drukpers bestaat uit twee cilinders met daartussen een tafelblad. Op de tafel leg je eerst de drukplaat, daaroverheen het drukpapier en daar weer overheen een lap vilt. Dit vilt zorgt er voor dat het papier tussen de cilinders in de groeven wordt geperst. Als de afdruk onder de pers uit is, kun je het papier van de drukplaat optillen. Pas dan vindt de feitelijke inktoverdracht plaats. Met het optillen zuigt het papier de inkt uit de groeven van de zinkplaat.
Een gedrukte prent heeft dan ook, nadat de inkt is gedroogd, de lijnen bovenop het papier liggen. Samen met het reliëf van de rand van de zinkplaat, de moet, is dit een duidelijk bewijs van het handmatig gedrukte karakter.
    Mezzotint
Bij deze techniek wordt met een wiege-ijzer met scherpe punten het oppervlak van de drukplaat geruwd. Daarna wordt de afbeelding aangebracht door met een schraapstaal en een polijststaal sommige delen te pletten en min of meer glad te maken. Hoe ruwer het oppervlak, hoe meer inkt wordt vastgehouden. En dus hoe gladder geplet, hoe minder inkt. Zo kun je verschillende grijstinten maken. Afdrukken geschiedt als bij etsen.
    Vernis mou
De nieuwe zinkplaat wordt voorzien van een dun laagje schapenvet. Daarin kun je zachte voorwerpen drukken, zoals gedroogde boomblaadjes en veertjes. Ook kun je een vel tekenpapier er op leggen en dan met een potlood tekenen. Deze lijnen drukken door op de plaat. Vervolgens kun je de plaat (die eerst aan de achterkant van een zuurbestendige lak moet zijn voorzien) kort in het zuur leggen en laten uitbijten.
Deze lijnen hebben een zachter karakter dan etslijnen die met een stalen pen zijn getekend. Ook hier gaat het afdrukken als bij etsen.
    Aquatint
In een stuifkast laat je heel fijn asfalt- of harspoeder neerdwarrelen op een schone zinkplaat. Daarna smelt je dit vast met een gasbrander. Je hebt dan een plaat met egaal verdeelde hele fijne zuurbestendige bobbeltjes. Dan ga je delen afdekken die wit moeten blijven en de plaat in het zuur leggen. Net als bij het etsen: hoe langer in het zuur, hoe dieper het zink wordt weggevreten. Alleen nu werk je meer in vlakken. De bobbeltjes asfalt of hars houden het invreten tegen en zullen in de afdruk als kleine witte stippeltjes te zien blijven. Dit is een methode om in verschillende nuances grijstinten en vlakken te bewerkstelligen.
    Fotopolymeer
Nieuw is de methode om een heel dunne laag van een lichtgevoelige gel op de zinkplaat aan te brengen. Deze is als een film te koop. Middels belichting kun je deze gel op die plekken waar licht is gevallen, laten uitharden. Op die plekken waar de afbeelding zwart is, en daarmee het licht heeft tegen gehouden om op de gel te komen, is de gel zacht gebleven en kan worden uitgewassen. Zo bereik je evenzeer een hoogteverschil op de plaat. Zo kun je bijvoorbeeld foto’s overzetten op zink.
Gebruik je een dikke laag gel, dan is het reliëf in de gel zelf diep genoeg om de plaat zo af te drukken alsof het een ets is. Wanneer je een dunne laag gebruikt, dient deze als een afdeklaag waarin de afbeelding middels belichting is aangegeven. Dan moet je eerst het etsprocedé volgen in een zuurbad.

 3

Vlakdruk (steendruk / lithografie)
Ontstaan in de 19e eeuw, als voorloper van de
offsettechniek. Het leidde tot een scheiding tussen
de commerciële drukkerijen en de kunstzinnige
handdrukuitoefening door kunstenaars.
Volgens het principe dat vet en water elkaar
afstoten, kun je op een speciale steen een tekening
met vette inkt of krijt aanbrengen. Tijdens het
drukken houd je de steen nat. Alleen de vette
tekening neemt inkt aan.
Voor deze techniek zijn speciale stenen nodig en
een speciale steendrukpers.
Nieuw is echter een soort polyester met een
geprepareerd oppervlak wat bijna net zo is te
behandelen als steen. Deze platen kunnen op
een gewone etspers worden afgedrukt.
 

4

Doordruk (zeefdruk)
In het begin van de 20e eeuw werd deze techniek bedacht vooral om stoffen te bedrukken. Vervolgens namen beeldende kunstenaars deze over voor bedrukking van papier. Het is de enige techniek waarin je niet in spiegelbeeld werkt.
Dit is de enige techniek waarin niet in spiegelbeeld wordt gewerkt. Een groot met fijnmazig nylon bespannen raam wordt op sommige delen afgedekt. Vervolgens schuif je met een rakel en inkt daar over. Die delen van het gaas die niet zijn afgedekt laten inkt door op het daaronder liggende papier.
Er is alleen een groot probleem ontstaan. Deze techniek was aanvankelijk mogelijk omdat de zeef werk bewerkt met een water-oplosbaar materiaal en er werd gedrukt met een thinner-gedragen inktsoort. Dat beet elkaar niet. Om gezondheidsredenen zijn  thinner-inkten verboden. Er mag alleen nog worden gedrukt met watergedragen zeefdrukinkt. Maar het water uit de inkten lost het materiaal op de zeef op. Dus met het drukken van de oplage verlies je steeds meer van je afbeelding.
Momenteel is het alleen mogelijk om de zeef met fotografische materialen te bewerken. Daarvoor is veel apparatuur nodig, van vacuümpomp tot belichtingslampen.

5

Collagraph
De jongste van de druktechnieken is in de 20e eeuw ontstaan tijdens de zoektocht naar materialen die minder belastend zijn voor de gezondheid en het milieu. Drukvormen worden gemaakt door materialen op te plakken (in het Frans ‘coller’).
Een bekende kunstenaar in dit genre is de Engelsman Peter Wray.
De ondergrond kan zowel een plaat zink, aluminium, (berken-)triplex of karton zijn.
Daarop kun je allerlei materialen plakken, zoals papier, lapjes stof, gedroogde boomblaadjes, etc. Voorwaarde is wel dat ze ‘plakbaar zijn’. Plastic laat zich niet lijmen, dus blijkt onbruikbaar te zijn. Andere voorwaarden zijn dat ze niet hard zijn (metaal, valt ook slecht te lijmen) of te dik. Het drukpapier moet wel de hoogteverschillen kunnen overwinnen om niet te gaan scheuren.
Ook heel geschikt is het gebruik van tegellijm, te koop in Doe-het-zelf-zaken, te gebruiken voor het vastzetten van sanitairtegels. Daarmee kun je prachtige structuren aanbrengen. Ook mooi zijn multobandvellen, of agendablaadjes, die geperforeerde gaatjes hebben. En wat te denken van papieren cake-bakvormpjes.  
Kortom, je kunt vele materialen gebruiken om op te plakken.
Nadat je een compositie hebt geplakt, is het een kwestie van aflakken om indringen van inkten te beperken en dan kun je voor het afdrukken gaan.
Een collagraph-drukplaat kun je zowel helemaal met een kwast met inkt ‘insoppen’ en vervolgens het overtollige inkt afpoetsen. Dit is de methode net zoals je een ets afdrukt. De diepst gelegen delen worden het zwaarst afgedrukt.
Een ander methode is dat je met een lap katoen, waarop je een beetje inkt heb gedept, licht over de drukplaat wrijft. Dan inkt je alleen de oppervlakkige delen in. Je ziet alleen de hoogst gelegen delen van deplaat terug in de diepst gelegen delen van de afdruk.
Zowel in het maken van de plaat als in het afdrukken ervan zijn vele mogelijkheden om een eigen handschrift te ontwikkelen.
Deze techniek geeft uitgesproken schilderachtige afdrukken. Het is niet goed mogelijk om heel gedetailleerd figuratief te werken, maar dit euvel kun je door andere technieken in te zetten ondervangen.
Door geen enkele andere techniek is het reliëf te evenaren. Collagraph-techniek geheel nieuwe beeldende mogelijkheden.

Tot zover de reeks van grafische technieken die het mogelijk maken om een oplage van identieke prenten te drukken.

Tenslotte is er nog één ‘buitenbeentje’, de monotype. Dit is een methode, een manier van werken, die eveneens tot prachtige en kwalitatief hoogwaardige prenten kan leiden. Nadeel ervan is dat je nooit meer dan één afdruk per keer kunt maken. Daarmee is het eigenlijk geen grafische techniek. Die zijn bedacht om een oplage van identieke prenten te kunnen drukken. Maar artistiek gezien en door het feit dat je een drukpers gebruikt, hoort deze methode toch in de rij.

6

Monotype (één afdruk van een prent)
Uitgaande van een drukplaat van zink, aluminium, hout, plexiglas, karton of wat ook, kun je met inkten en/of het neerleggen van blaadjes, touwtjes etc. verrassende composities samenstellen die je eenmalig kunt afdrukken. Vanwege het niet-reproduceerbare karakter van deze methode, zijn er grafici die dit verketteren.  Maar het kan prachtige prenten opleveren.
 
Atelier Else van Luin biedt plaats aan het uitoefenen van vele van bovenvermelde technieken. Echter, niet mogelijk zijn steendruk (wel door middel van polyesterplaten), zeefdruk en aquatint. Deze laatste vanwege het sterk kankerverwekkende karakter van het asfalt- en harspoeder.

 

home

etsen

collagraph

combinaties van technieken

grafische technieken

schilderijen

opdrachten

cursussen

cv

motivatie

agenda

links

contact